Toen ik in het begin van de 80-ger jaren één van de drukbezochte werkcolleges “Om de kwaliteit van het bestaan” van Prof. Dr. P.J. van Strien, destijds hoogleraar Arbeids & Organisatiepsychologie, volgde, stelde ik hem de vraag waarom wij mensen eigenlijk zoveel belang hechten aan arbeid. Zouden mensen niet veel gelukkiger zijn zonder? Ik herinner me nog zijn blik vol ongeloof waarmee hij mij aankeek. Met ingehouden woede, probeerde hij mij duidelijk te maken dat voor zo’n vraag, in zijn college eigenlijk geen plaats was. Ik meende zelfs te horen dat ik, in zijn ogen ongetwijfeld een onverantwoordelijke nietsnut, niet snapte wat er in de wereld aan de hand was.
Ik verbaasde me destijds over zijn reactie. Temeer daar hij in zijn boek, “Om de kwaliteit van het bestaan” zich kritisch uitliet over arbeidsorganisaties. Hij zag het gevaar van vervreemding, het misbruik van macht, de destructieve krachten van concurrentie op onderlinge relaties en de gerichtheid van de mens op extrinsieke waarden. Van Strien meende echter via de humanisering van de arbeid, de kwaliteit van de samenleving positief te kunnen beïnvloeden. Voor een goede samenleving is arbeid nodig. Wel zinvolle, menselijke arbeid, aldus Van Strien. En dit type arbeid zou via democratische en emancipatorische processen worden gerealiseerd.
Er is sindsdien hard gewerkt aan de “humanisering” van de arbeid. De taakinhoud is verbreed en verdiept, de invloed op het werk is vergroot, de vermogens van mensen worden beter benut en we zijn werkelijk gaan denken dat voor onze ontwikkeling arbeid onontbeerlijk is. Humanisering zet ik met opzet tussen aanhalingstekens. De ontwikkeling van organisaties stond immers niet onder controle van de arbeiders of burgers, evenmin is de emancipatie van de arbeider vanuit innerlijke motieven gestart. Ontwikkeling moest, werd desnoods afgedwongen, en was daarmee niet zelden een pijnlijk proces dat vaker op weerstand dan op welwillendheid van de arbeider kon rekenen. De markt, de klant, werd de heilige die zowel door de manager als de medewerker aanbeden moest worden. Hiervoor werden beide partijen, de een wat meer, de ander iets minder, vorstelijk beloond. De samenleving werd min of meer geruisloos omgetoverd tot een consumentenparadijs. De samenleving had niets met arbeid te maken; wel met het vele geld dat daarmee werd verdiend.
Maar aangekomen in 2012 valt het mij op dat arbeid weer pijn is gaan doen. Medewerkers klagen over enorme werkdruk, vernederende werkwijzen, onpersoonlijke omgangsvormen en gekmakende eisen aan hun flexibiliteit. Dicteerde de onvoorspelbaarheid van de markt lange tijd mooie humanistische waarden zoals, de noodzaak tot zelfsturing, autonomie, persoonlijke ontwikkeling en ondernemerschap. Ondertussen lijkt diezelfde markt met name de grote, oudere, ondernemingen te dwingen haar medewerkers te disciplineren en elke variabiliteit in hun gedrag te ontnemen. Standaardisatie, kostenreductie, flexibilisering en efficiëntie tot de laatste snik, zijn de huidige mantra’s. En dan is er nog de crisis. Werkloosheid dreigt. Welvaart neemt af. Kinderen krijgen geen goede stageplaatsen. Partner wordt werkeloos. Het huis kan niet worden verkocht. Een ieder wordt geacht zijn eigen problemen op te lossen.
Het nut van arbeid zal ik op dit moment niet weer ter discussie stellen. Ik zou wel de vraag willen stellen, wat we moeten doen nu arbeid weer zo pijnlijk wordt. Ik hoop dat u niet zegt: ik denk aan een coaching, een training of een heel goed loopbaangesprek….. want dan vraag ik me geïrriteerd af, of u wel snapt wat er in de wereld aan de hand is.